Van jongs af aan had Aster last van plotselinge aanvallen, zelfs nog voor hij kon lezen. Als hij zich niet vergiste, overkwam hem het voor het eerst toen hij vier jaar was.

Het was een lekker warme dag. Zo’n dag waarop je zegt: ‘Of ik nou binnen sta of buiten, ik merk het verschil niet.’ Dat konden ze bij Aster thuis vaak zeggen, omdat ze in een slecht geïsoleerd huurhuis woonden waar de kachel alleen aanging als er bezoek kwam (dat nooit kwam). Aster ging mee boodschappen doen en zat in het kinderzitje voor op de fiets van zijn moeder. Opeens, halverwege de route: janken. Onophoudelijk janken. Zwaaien met zijn armen, schoppen met zijn benen, plas laten lopen. Zijn moeder die de fiets amper in bedwang kon houden. ‘Leese! Leese!’ krijste Aster.

Voor zijn moeder zat er niets anders op dan, eenmaal aangekomen bij de Albert Heijn, een boek uit het rek te pakken en Aster tussen de weekbladen en de gloeilampen in met een kalmerend stemmetje voor te lezen uit de zeer persoonlijke biografie van een allang vergeten soapie. Dat vergrootte Asters huilbui tot schrikbarende proporties. Aster had al vroeg een goede smaak als het aankwam op verhalen. Iets in hem voorvoelde dat wat zijn moeder hem voorlas, niet waarachtig was, maar onderdeel van een marketingcampagne om de tanende carrière van de soapster uit het slop te trekken. Aster kon heel slecht tegen neppe mensen, zoals iedere goede lezer.

Voor de mythevorming was het schitterend geweest als Aster daar, op die dag, jankend in de boodschappenkar, onbewust tegen het gezicht van Daniël Stoff van Longue had aangekeken. Dat diens debuutroman met de kenmerkende auteurfoto, die eeuwig zoekende blik voorbij de lens, in het boekenrek had gestaan – omgekeerd teruggezet door een cultuurbarbaar en één plaatsje hoger dan de verschrikkelijke biografie waaruit zijn moeder hem voorlas. Dat Stoff van Longue Aster min of meer had zien opgroeien: van weerloos kind dat gemarteld werd met lectuur, tot een volwassen, gedistingeerde literatuurliefhebber die om Stoffs handtekening komt vragen. Dat was schitterend geweest. Maar dit was geen literatuur, dit was de realiteit. En die was altijd zoveel banaler.

Stoff van Longue was nog niet gedebuteerd toen Aster in de boodschappenkar zat. Zijn komeet was nog onderweg naar de dampkring van de literaire wereld. Maar wat voor een klap zou de inslag teweegbrengen in dat ingeslapen wereldje! De stille wateren kwamen in beweging, literatuurdino’s stierven uit. Het tijdperk van zelfgenoegzame oude witte mannen was voorbij; het tijdperk van onzekere, jonge witte mannen was aangebroken.

Aster had het van begin af aan mogen meemaken. Toen hij twaalf was en hij net de Nederlandse vertaling van Ulysses had gelezen, bracht Stoff van Longue zijn eerste roman op de markt, Ik scheer mijn benen nat. Een radicale herschrijving van – nee, een voorheen onzichtbaar gebleven perspectief op mannelijkheid. De man als ijdel wezen, dat veel meer met zijn uiterlijk bezig is dan het heersende narratief beweert. Het was Aster uit het hart gegrepen. Ook hij scheerde zijn benen meteen nadat de eerste haartjes waren doorgebroken. Terwijl hij zelfs met gym een lange sportbroek droeg en nooit iemand zag. Leg dat maar eens uit.

Maar dat was het sterke aan het werk van Stoff van Longue: dat deed hij niet. Stoff sloeg de nooit ingeslagen paden in zonder ze in zijn geheel af te lopen. Hij keerde om, nam een ander pad, en bewandelde ook dat niet tot het einde. Hij liep terug naar zijn vertrekpunt, liet zien hoeveel afsplitsingen er eigenlijk waren van een uniform gewaande weg maar las je niet de les welk pad te nemen. Of, zoals de legendarische slotwoorden van de fictieve hoofdpersoon in Stoffs debuut luidden: ‘Dus scheer ik, Daan Lap, mijn benen voor mijzelf of voor al mijn bedpartners? Ik weet het ook niet.’

Nu zou Aster hem ontmoeten. Zijn held, zijn kompas. Aster was een jongen die door niemand begrepen werd, zelfs door zijn ouders niet, totdat bleek dat er op deze aarde iemand rondliep die precies hetzelfde over de dingen dacht, maar dan erudieter. En hij woonde ook nog eens in Nederland! Daniël Stoff van Longue was Asters intellectuele vader en zoals slimme mensen weten is dat de hoogste vorm van vaderschap.

Aster hield de nieuwste roman van Stoff van Longue nog eens voor zich uit. Een pracht van een omslag. Op het eerste gezicht abstract, en op het tweede gezicht nog steeds. Jammer van die knaloranje sticker met ‘Sprinter’ erop. Zes dagen geleden had hij het boek in de bieb geleend en vanochtend had hij het voor de derde keer ademloos uitgelezen. Hij zag er nog een beetje blauw van. Steels wierp hij blikken op de tafel waar de schrijver zijn roman zou signeren, alsof Stoff er opeens achter kon zitten. Hij zag de andere bezoekers hetzelfde doen. Zij wisten natuurlijk ook dat dit een schrijver was die uit het niets de literatuur was binnengestormd, dus waarom zou je dan verwachten dat hij in de boekhandel gewoon de roltrap nam?