Terwijl de kroketten werden gebakken en de biertjes getapt, praatten de twee vrienden over niets en nog minder. Zo nu en dan bracht Kasper zijn bulderende lach ten gehoor en dan keek het hele terras welwillend hun kant op. Max was trots dat hij Kasper zijn vriend mocht noemen. Dat had hij toch maar mooi bereikt in de korte tijd die hij in de stad woonde. Zo zie je maar dat het gebrek aan vrienden in zijn eerdere leven niet aan hemzelf had gelegen. Het waren de omstandigheden die daar voor zorgden. ‘Voor mij hoeft het leven niet “EERLIJK” te zijn, maar “WILLEKEURIG” is toch niet te veel gevraagd?’ had hij eens geschreven in zijn verticaal neergelegde schriftje toen alles thuis weer tegenzat. Was ‘cultuur’ geen vies woord geweest in zijn jeugd, dan was hij ongetwijfeld schrijver geworden.

Maar dat verleden van lijdzaam toezien was doorgekrast en versnipperd. De regie had hij naar zich toegetrokken. De setting was het eerste dat hij veranderd had: dat was nu de stad. De vriendschap tussen hem en Kasper was weliswaar grotendeels per toeval tot stand gekomen, maar als Kasper een slechte vriend was geweest, had hij hem allang geloosd. Max kon vooral veel van hem leren. Hij vroeg zich vaak genoeg af of hij in staat zou zijn tot net zo’n geloofwaardige lach op dat volume en had zelfs een paar pogingen gedaan. Thuis, voor de deurspiegel, met de gordijnen gesloten en de lampen aan. Maar als hij zijn mond zo ver opende, vielen zijn naar links staande en onregelmatig vooruitstekende tanden erg op. Bovendien waren de muren in zijn studentenflat erg dun. Wat moesten zijn huisgenoten denken van een jongen die nooit bezoek kreeg maar wel bulderde van het lachen.

Daar kwam hun bestelling aan, gebracht door Max’ zus. Krijgt ze eindelijk waar ze altijd om zeurde, dacht hij, ze mag het eten verzorgen. Nog steeds voelde de vaststelling dat ze zijn zus was niet anders aan dan de vaststelling dat het ding naast hem een lege stoel was. Benoeming en betekenis vielen samen. Of Kate veel veranderd was, wist hij niet. Hij constateerde dat ze in zijn herinneringen tot silhouet was verworden, zonder een sprekend gelaat.

Zijn zus boog zich licht voorover om de twee bier op het tafeltje van de twee vrienden te plaatsen.

‘Zo hé,’ zei Kasper. ‘Mogen die nog mee met de handbagage of moet je er toeslag over betalen?’ Hij keek doelgericht naar de stof onder de nauwsluitende hals van Kate’s zwarte T-shirt. Max herinnerde zich de schaamte van zijn zus voor haar vroeg volle borsten. De onderbouw van het vwo bracht ze door in bovenkleding met een te grote maat. Of die schaamte voorbij was, wist hij niet. Wel dat ze een werkshirt droeg dat strak om haar lijf zat. Het logo van het restaurant, dat ter hoogte van haar linkerborst zat vastgenaaid en een vork moest voorstellen, leek eerder op een hark.

Kate glimlachte flauwtjes, weemoedig bijna, om Kaspers grap. Ze had hem vast al heel vaak gehoord, in een oneindig aantal varianten. Dat speet Max, en het had niets te maken met het feit dat ze zijn zus was.

Zijn zus leek niet onzeker door de opmerking. Ze duwde haar bovenlijf even ver omlaag bij het uitdelen van de borden met de broodjes kroketten, deed net of ze niet zag dat ze bekeken werd door een paar ogen dat haar uitkleedde waar ze bij stond. Pas wanneer ik niets meer uitstraal, dacht Max, geen boosheid, pijn, verdriet – ja dan ben ik er.

Max kreeg zijn bord het eerst. Kate herhaalde het gerecht terwijl ze hem vriendelijk aankeek. Die blik kende hij niet. Haar gezicht was effen en glom. Ze had veel blush op. Terwijl ze het bord voor hem neerzette, keek hij of hij geen littekens zag aan de binnenkant van haar onderarm. Wat pervers, dacht hij. Toch deed hij het bij iedereen. Kate draaide zich van Max af, naar Kasper toe. Die was wijdbeens gaan zitten, als op een opblaasflamingo.

Max keek omlaag, naar wat zijn zus hem voorgeschoteld had. Hij had een mes en vork gekregen, verpakt in een zwart papieren zakje, waarin ook een servet gevouwen zat. Zijn bord was akelig wit. Er waren twee dunne, meanderende lijnen van goud aangebracht aan de rand. Het bord had een kleine verdieping waarin al het etenswaar lag. Aan de rand van de verdieping lag een berg rucola, die niet op het menu stond en die hij ook niet had bijbesteld. Centraal lag een eivormige snee brood, waarop een kleine kroket lag, die was omgeven door wederom een berg rucola – sla, noemden ze dat thuis. Uit een plekje op de kroket waar geen paneermeel zat, kwam een stoomwolkje. ‘Pardon’, zei Max terwijl zijn zus Kasper opdiende. ‘Ik mis een broodje.’

Kasper, die het met een ongekende wilskracht gelukt was zijn ogen op te richten om Kate in haar kastanjebruine ogen te kijken, reageerde meteen. ‘Wat zei je?’ vroeg zijn vriend met een van sensatie zwangere stem. Max voelde dat hij een fout had begaan. Zijn vriend pakte Kate bij haar arm, knikte Max’ kant op. Max voelde dat de spieren bij zijn mondhoeken zich begonnen te roeren.

‘Ik mis een broodje, toch? Mijn kroket ligt open en bloot, ik kan hem nergens tussen doen.’

Kasper bleef een tel ademloos zitten. Daarna scheurde zijn mond open. ‘Hahaha, hahaha, hahahaha.’ Zijn ene hand lag op zijn buik, met zijn andere trok hij aan de Kate’s arm, alsof hij de kerkklokken luidde. Zijn zus lachte hartelijk mee. Met haar vrije hand moest ze zich aan de lege stoel vasthouden, om niet door haar knieën te zakken. Ook op het terras werd gelachen, om die leuke jongen met die bulderende lach die zelfs de serveerster had meegekregen. Max dacht: ik moet ook lachen, dan valt het niet op. Maar hij had zijn mond niet onder controle.

‘Ik mis een broodje,’ herhaalde Kasper gierend van de lach. Hij deed Gerard Joling na. ‘Heb je die-  heb je die-‘ zei hij naar adem snakkend tegen Kate, ‘hebjedie… kroketten… netuitdemuurgetrokken?’ Hij sloeg zich hikkend op zijn dij. Kate deed mee met het nieuwe lachsalvo. Ze had de tranen in haar ogen. Met haar pinken veegde ze die weg.