Het moet haast wel. Hij veegt nog steeds met zijn been terwijl hij staat te wachten. En hij lijkt op de bijna-man in de jeugdfoto’s van mijn vader. Ondanks de kamstreken en de glimmende gel, krult zijn haar bij de punten. Zijn haargrens wijkt. Mijn vader is kalende. Waarschijnlijk inmiddels kaal. Of dood, dat kan ook.
‘U wilt afrekenen? Ja. Nee. Nee hoor. U kunt gewoon blijven zitten. Ik heb hier een mobiel pinapparaatje. Ja, nou. Super inventief inderdaad.’ In het jaar kruik.
‘Eens even kijken: twee Fanta en een tosti was het toch? Hm? Groot gelijk hoor. Gezelligheid is niet afhankelijk van alcohol. Dat wordt dan 9 euro 45. Ja precies, of u kunt uw pasje erboven houden. Ja, nou. Super inventief inderdaad. Even iets langer vasthouden, tot ie piept. Ja. Goed zo. Dan wens ik u nog een fijne dag verder. Hm? Aah, dat hoeft u niet te zeggen. Maar bedankt!’
Had er dan minstens tien euro van gemaakt, stomme zak.
De volgende klant wuift alweer. Ik moet plassen. Niet kijken. Doorlopen. Naar binnen. Plassen. Bestelling ophalen.
Ooghoeken. Hij staat er nog steeds, uitkijkend naar de overkant van het plein, in de houding die ik van hem ken.
‘Schiet nou op,’ zei hij. Hij stond midden in de woonkamer, steunend op het ene been, terwijl hij met het andere van links naar rechts over de vloer veegde. Hij wilde naar het basketbalveldje en ik stond te treuzelen welke schoenen aan te trekken. Thuis droeg ik altijd afgetrapte schoenen, zodat ik voor school een paar overhield dat niet opviel. Dat was het hoogst haalbare op dat moment, kleding dragen die niet opviel. Maar wat droeg je als je met je jongste broertje naar het basketbalveld ging? Het lag net buiten onze wijk, dus de kans dat ik vriendinnen tegenkwam uit mijn klas was eigenlijk te groot om er bij te lopen als een slonzig meisje. Zo’n meisje van de tl-afdeling, die we op het vwo belachelijk maakten, met van die lubberende kleding en doffe schoenen. Nu ik er aan terugdenk, was er volgens mij maar een handvol meiden op het tl dat er daadwerkelijk zo slonzig bijliep. Twee daarvan kwamen uit mijn buurt. Ik speelde er ooit mee buiten.
‘Ja, sorry, kon het niet meer ophouden. Heb je nog een bestelling voor me? Twee bier voor tafel vijftien. Komt goed. Hm? O! Nee, is niks hoor. Ben gewoon niet zo lekker vandaag. Aah, lief. Zal ik doen als het niet meer gaat. Maar het stelt niet zoveel voor hoor. Gewoon een beetje licht in m’n hoofd. Hm? Haha, wees gerust. Twee keer negatief. Nou, ik moet door. Iedereen loopt al naar me te zwaaien alsof ik de koningin ben.’
Jasper. Een collega die zogenaamd hartstikke zorgzaam en superlief is. Als je maar tieten hebt. Wat was het ook alweer? Twee bier. Tafel vijftien. Linksachter dus. Kut. Oogcontact gemaakt. ‘Ik kom zo bij u.’ Alweer die vent. Kan hij niet gewoon in één keer alles bestellen? Kut. Wat was het nou? Vijftien. Tafel vijftien. Tafel vijf-tien. Twee bier. Kop erbij houwen, Keet. ‘Kijk eens aan. Een biertje voor u. En nog een biertje, maar dan voor meneer. Geniet ervan!’
Onrustig stond hij met de voetbal tussen zijn boven- en onderarm geklemd. We speelden iedere balsport met die ene halfzachte bal. ‘Ben je weer de vloer aan het vegen?’ vroeg ik hem terwijl ik de veters van mijn nette schoenen strikte. Meteen hield hij zijn been stil. Hij gooide de bal weinig overtuigend tegen mijn voorhoofd. ‘Ja jij schiet nie op!’ De bal stuiterde twee keer en rolde de keuken in.
‘Wat zitten jullie weer te kloten?’ Mijn moeder veegde haar handen af aan haar schort terwijl ze de woonkamer inliep. ‘Ik heb toch gezegd dat hier in huis niet met ballen gegooid wordt.’ Ze mikte de bal tegen mijn voorhoofd. ‘Auw, godverdomme,’ riep ik. ‘Kutwijf.’
Ze ging niet in op mijn gescheld, zoals bewoners onder een aanvliegroute de lucht niet meer afzoeken bij motorgeronk. ‘Als jullie nu gaan buitenspelen, moet je zelf maar voor je eten zorgen. Je gooit maar wat in de magnetron. Ik moet werken straks en jullie vader is pas na tienen thuis. Waar Luke uithangt, geen idee. Zal wel weer bij z’n vrienden zijn.’
Ik zei dat ik toch zelf ook wel kon koken, dat ik al veertien was. ‘Nee,’ zei mijn moeder. ‘Nee, nee, nee. Ik sta hier met een schort om mijn lijf voor Janneke Kut omdat jullie zo nodig moeten gaan spelen en dan wil jij een uur later opeens wel warm eten op je bord geschept? Ja daahag.’
‘Hij wil basketballen, ik niet.’ Ik wees naar mijn broertje. Max had het vegen met zijn been hervat en stond spastisch met zijn lippen te trekken. Nooit durfde hij eens tegen mijn ouders in te gaan. Hij maakte zich zo klein mogelijk. Ik kreeg altijd de schuld. Altijd. Ik was de grote zus die op haar broertje moest letten.
Mijn moeder veegde haar handen nog eens af aan haar schort. ‘En nou wegwezen, anders kom ik te laat.’ Ik balde mijn vuist, zo hard dat de afdruk van mijn nagels in m’n handpalm bleef staan. Het groeide in mij, het verzet, maar het was nog te pril. Ik liet het aangroeien, tot de dag van het besluit. In de lange zomer na het eindexamen.
Maar op dat moment gaf ik me nog gewonnen. Ik pakte de voetbal van de grond, stopte hem in Max’ handen en duwde hem de gang in. ‘Hé, zei mijn moeder. Eerst een kus.’ Ik weet niet wat er aan die vrouw mankeerde. Ze gaf de indruk dat ze je haatte en dan opeens draaide het om. En ze was scherp. Messcherp. Toen mijn broertje en ik de straat uit liepen galmde haar stem plots door de buitenlucht. Ik keek achterom. Ze stond in de deuropening. ‘Kate, trek je deze nog even aan?’ Ze had mijn afgetrapte gympen in haar handen. ‘Anders heb je straks geen nette schoenen meer voor school.’
Kate dus, op z’n Engels. Sinds ik in de stad woon heet ik Keet. Hoe zal Max zich noemen? Gewoon Max? Is op zich wel een oké-e naam. Er zijn jongens in mijn studie die Max heten. Mijn voormálige studie. Ik ben al ruim een jaar Master of Laws. Was ik maar Master of Arts geworden, dan had ik de kunst van het leven misschien begrepen. Dan had ik misschien begrepen hoe je na vijf jaar studeren geen bijbaan in de bediening meer nodig hebt om rond te komen. Keet de Grauw, 26 jaar, Master of Arts, serveert koude biertjes in warme glazen.
Of zou hij niet studeren? Is hij hier gewoon eenmalig? Duiken mijn ouders straks plotseling op. Surprise! Nee. Hij ziet er te goed uit. Max. Mijn broertje. Student. Zag hij het aankomen? Was ‘ie boos? Waarschijnlijk heeft hij even met zijn been geveegd, met zijn lippen getrokken en is toen weer verder gegaan. Maar nu dan. Is hij ook–? Hij begint te lopen. Een jongen aan de andere kant van het plein. Een vriend. Zijn vriend? Zit sowieso in het corps. Sowieso.